Onlangs brak Marianne Zandbergen haar pols. Natuurlijk was het vervelend, maar het leverde haar ook iets moois op.
Onlangs brak ik mijn pols.
‘O, wat naar voor je!’, zeiden mensen, zonder uitzondering.
Leuk was anders, maar was het wel ‘naar’? Feit was, dat ik al langere tijd mezelf voorbij liep. Ik weet niet of u dat herkent.
Het Is heel lastig om na je pensioen, over te gaan in een trager dagritme. Er was altijd veel te doen en anders zocht ik het wel op. Ik had er even aan gedacht om mijn preekbeurten af te zeggen in december en januari … maar het bleef bij denken. Mijn gevoel van verantwoordelijkheid hield me tegen, zei ik tegen mijzelf. Dat klonk goed, maar of het waar was is een tweede. Ik vind het fijn voor een groep mensen een verhaal te houden. Er gaat niets boven een aandachtig gehoor. Het lukte me dus slecht om te vertragen, zo ook die vrijdag.
’s Morgens had ik een urenlang gesprek – met een collega van een ander kerkgenootschap -over de toekomst van de kerk en of we als kerken niet een afslag gemist hadden. Daarna at ik snel een boterham om vervolgens met een vriendin naar het Veerse Meer te gaan om waterkers te snijden.
Het was moerassig onder aan die dijk. Bij de tweede stap zakte ik weg met mijn laars, ik kon mijn voet niet meer lostrekken, wankelde en viel …
Mijn eerste gedachte was: ‘O, God, mijn nieuwe jas gaat naar de haaien.’
Dat was een volkomen misplaatste gedachte, meer dan een stekelbaarsje kan er niet gezwommen hebben.
Ik ving mezelf op door mijn pols uit te strekken naar een stabiele ondergrond. Mijn pols boog door tot een stand die alleen was voorbehouden aan Balinese danseressen. Mijn vriendin keek bezorgd toe. Ik lachte, mijn standaard reactie in tijden van crisis.
Als door een wonder kwam er plots een man op blote voeten over de dijk gelopen. De man en mijn vriendin kenden elkaar. Ik deed, naar zijn voorbeeld, mijn laarzen en sokken ook uit en liep als een kind aan zijn hand de dijk op en over een grindpad naar de auto.
Tevreden met het gegeven dat ‘God’ vaak een reddende engel stuurt in tijden van nood. Mijn vriendin nam mijn laarzen mee.
In het ziekenhuis in Vlissingen bleek mijn pols gebroken en niet meer in de stand te staan, die hij tot dusver altijd had. De Spoedeisende Hulpafdeling was wegbezuinigd. Dus op naar het ziekenhuis in Goes waar zo’n afdeling nog bestaat. Wij moesten 4 uur wachten voor ik geholpen werd. Dat was een troost, hoewel pas achteraf. Mogelijk was ik niet de enige die zichzelf voorbij liep, niet de enige waarbij lichaam en ziel allesbehalve vredig op elkaar zijn afgestemd.
Uiteindelijk werd ik behandeld: verdoven, trekken, duwen en een gips.
Nu heb ik meer rust, er wordt soms voor me gekookt, er komen kaarten met de post en ik kreeg zelfs de bloemen uit de kerk.
Ik zeg het natuurlijk niet hardop, maar zo’n gebroken pols is toch zo gek nog niet. En dit bracht me terug naar het geloof zoals mij is bijgebracht in de gereformeerde kerk. Bij rampen en ongevallen zou het gaan om de straffende hand van God. Dat lijkt me toch een onchristelijke gedachte.
Een bekend Leermeester, grondlegger van het Christendom, wiens naam door vriend en vijand vaak misbruikt wordt, zou het daar vast niet mee eens zijn. Die zou mogelijk zeggen: Ach lieverd, als jij niet wilt luisteren naar je lichaam, dan helpen ‘Wij hier Boven’ je wel een handje. Zie die gebroken pols maar als een Pauzeknop. En geniet er een beetje van.
Marianne Zandbergen