Erik Jan Tillema wilde het kerstverhaal aan zijn kinderen vertellen, maar werd overvallen door hun originele vragen. Want voor wie is er allemaal plaats in de kerststal?
Een aantal jaren geleden, toen mijn twee kinderen nog klein waren, wilde ik ze natuurlijk wel wat van het kerstverhaal meegeven. Het zijn tenslotte domineeskinderen dus ik dacht: ik ga ze vertellen over Jozef en Maria.
We gingen op de bank zitten, ik sloeg een arm om mijn dochter en een arm om mijn zoon en vertelde hoe de zwangere Maria, op een ezel, en Jozef op reis waren, dat ze in Bethlehem aankwamen maar nergens onderdak vonden en uiteindelijk in de stal terecht kwamen. Kortom: het bekende kerstverhaal.
Ik vertelde ook over de kraamvisite die daarna langs kwam. De ongewassen herders, die gelukkig hun schapen buitenlieten en de drie koningen uit het oosten die een ster hadden gevolgd. En toen dacht ik: zo, mooi, het kerstverhaal is verteld. Nu tijd voor warme chocolademelk. Maar mijn zoon stelde een vraag.
‘Papa, de herders mogen in de stal komen, de koningen mogen komen. Maar waarom mag de herbergier niet komen?’
Daar had ik niet meteen een antwoord op.
En dus zei mijn dochter: ‘Natuurlijk mag die ook komen. En alle mensen uit het dorp. Het is toch zielig als zij niet naar het feestje mogen.’
‘Nou, vooruit,’ zei ik.
‘En alle kinderen ook!’ zei mijn zoon meteen.
Pff… Ik stelde me al voor hoe dat eruit zou zien. Die stal. Niet zo’n stal als tegenwoordig, maar een beetje een bouwvallig geheel. Stro op de vloer, een os en een ezel aan de ene kant en in de kribbe baby Jezus. Met daar omheen Jozef en Maria, en dus de herders, de koningen, de herbergier, alle andere mensen uit het dorp en tenslotte nog de kinderen die natuurlijk niet stil konden zitten en door de stal heen en weer renden of op de rug van de os probeerden te klimmen.
‘En papa,’ begon mijn dochter.
En ik dacht: oh nee. De stal is al vol.
En ze ging door: ‘En de schapen dan?’
‘De schapen?’
‘Ja, van de herders. Het is toch niet leuk als die buiten moeten blijven?’
Nou vooruit. Die ook in de stal.
Toen zei ik: ‘Er kan nu echt niemand meer bij, want de stal is vol. Propvol.’ En ik lichtte het nog toe: ‘Het is maar een kleine stal. Het past gewoon niet.’
Mijn kinderen waren absoluut niet tevreden met dat antwoord.
‘Nou, dan gaan ze toch ergens anders naartoe?’
‘Maar …’ Ik wilde vertellen dat er nergens meer plaats was. Want zo ging het bijbelverhaal. Maar mijn kinderen waren creatiever dan ik.
‘Gewoon bij iemand thuis. In de woonkamer. Dat is vast groter dan die stal.’
Ik stelde me voor hoe Maria – net bevallen – al die vreemde mensen om haar heen had en ook nog eens moest verhuizen. Nou, niet ideaal lijkt me. Maar mijn kinderen zagen geen bezwaren. In gedachten verplaatste het hele kerstfeest zich naar de ruime woonkamer van een boer die in de buurt woonde. Er werden zelfs nog meer mensen uitgenodigd: daklozen, mensen die op reis waren, of verdwaald waren. Iedereen was welkom en het werd drukker en drukker.
En ik zag mijn zoon denken. Ik wachtte even en vroeg toen: ‘Wie nog meer?’
‘De Engelsen.’
‘De Engelsen?’
‘Ja, de Engelsen. Die zo mooi zongen.’
‘Oh, je bedoelt de engelen. Oh nou, die gaan maar op het dak zitten.’ Ik duwde mijn kinderen iets steviger tegen mij aan en zei: ‘Nu is het echt vol. Iedereen is er.’ Even dacht ik dat ze het met me eens waren.
‘Niet,’ zei mijn dochter.
Ik zuchtte. ‘Wie missen we dan nog?’
‘God.’
Hm. Oké. Dus ik begon te vertellen. Want ik dacht: ik moet ze op theologisch gebied toch wat bijbrengen.
‘God is niet echt een persoon,’ zei ik voorzichtig. ‘Geen oude man met een witte baard op een wolk. Zo is het toch niet helemaal.’
Dat vonden ze wel moeilijk. Het was ook wel erg abstract voor hun leeftijd. En dus vroegen ze: ‘Maar wat is God dan?’
Ik dacht even na. Ik kon zeggen dat sommige mensen God ervaren als een dragende kracht. Een inspiratiebron, een steuntje in de rug. Maar hoe kon ik dat goed uitleggen aan twee jonge kinderen?
Dus ik zei: ‘Denk je dat de mensen het fijn hebben op het kerstfeestje?’
Ze knikten allebei.
‘Iedereen is er,’ ging ik door. ‘Iedereen is welkom. En daar word je natuurlijk vrolijk van. En dat gevoel dat je dan hebt, dat is misschien wel God.’
Erik Jan Tillema
Voorganger van de vrijzinnige Kapel in Hilversum en de protestantse gemeente Zijpe