Er zijn veel problemen in de wereld. Soms lijkt het alsof de duisternis nog nooit zo donker is geweest. Dit inspirerende verhaal van Foekje Dijk geeft gelukkig hoop.
Bij vrijwel iedere ontmoeting tussen mensen verzucht er altijd wel iemand: ‘Wat is het toch een duistere en onzekere toestand in de wereld. De spanningen in die grote boze buitenwereld lijken zich meer en meer te vermeerderen. Wat zal de toekomst brengen? Wat is mijn aandeel hier in? Als nietig individu kan ik zo ontzettend weinig beginnen tegen die immense dreiging van veel en grof geweld!’
Vaak is er dan een ander die verzucht: ‘Het enige wat ik daadwerkelijk kan doen is een kaars aan te steken. Dan houd ik mezelf voor dat het, weliswaar hele kleine, maar onmiskenbare vonkjes van hoop zijn…’
Ja, vonkjes als visioenen van vrede, om de hoop wakker te houden. Om op de weg vanuit de duistere schaduw een andere koers te gaan varen, op zoek naar ervaringen die het leven toch enige kleur en volheid geven. Niet voortdurend te toeven bij de dodelijke momenten in het bestaan, maar vanuit een intensiteit te blijven kijken naar de voortgang van het leven. Op welke wijze die dan ook vorm krijgt.
Gesteund door de kaarsen die we wellicht voor elkaar kunnen branden als onmisbaar ritueel bij vele levenssituaties. Een kaars voor een ander, een kaars voor ongrijpbare gebeurtenissen in het eigen leven of voor de situatie in de wereld. Een kaars als vonk van hoop. Zoals het bekende gezegde luidt: het is beter een kaars te ontsteken dan te treuren over duisternis.
Het doet me denken aan een verhaal. Dat gaat ongeveer als volgt. Een oude vrouw voelde het einde van haar leven naderen. Ze riep haar drie dochters bij zich en zei: ‘Ik kan mijn bezit onmogelijk door drieën delen, want wat ik nalaat is niet te verdelen. Daarom heb ik besloten alles wat ik heb na te laten aan diegene die het slimste is en het helderste inzicht bezit. Op tafel ligt voor ieder van jullie een muntstuk. Pak dat. Wie iets koopt waarmee de hut waarin wij wonen geheel gevuld kan worden, zal alles krijgen.’
De drie dochters vertrokken. De eerste dochter kocht stro, maar dat reikte slechts tot halverwege de hut. De tweede dochter kocht vele zakken met veren, maar ook haar lukte het niet de hut te vullen. De derde dochter kocht iets heel kleins. Een kaars. Zij wachtte tot het donker werd, stak de kaars aan en de minuscuul kleine vlam, dat vonkje van hoop, vulde heel de hut met licht.
Foekje Dijk